Log in om toegang te krijgen tot het magazine
Bezoek ook eens onze website(s) en Social Media.
Vul een zoekterm in om te zoeken binnen alle publicaties.
Log in om toegang te krijgen tot het magazine
Hortipoint Mediaproducties in samenwerking met Van Iperen. Dit artikel valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie.
Bunnik Plants zet stevig in op biologische plaagbeheersing. Om trips de kop in te drukken wordt er veel cucumeris uitgezet, maar dat loopt aardig in de papieren. „Het is in onze teelten lastig om een sterke populatie op te bouwen”, zegt teeltmanager Carlo Zwaan. „Met hulp van Van Iperen onderzoeken we of alternatieve bijvoerstrategieën het verschil kunnen maken. Sommige geven ook minder vervuiling door draagstof. Dat zou een mooie bijvangst zijn.”
Bunnik Plants in Bleiswijk teelt meer dan veertig soorten groene en bloeiende kamerplanten. Gemiddeld gaan er een miljoen per week richting consument. Een deel van de toegevoegde waarde wordt gerealiseerd via eigentijdse pot/plantcombinaties, verpakkingen en accessoires, die in eigen huis worden ontwikkeld als kant-en-klare verkoopconcepten voor winkels. Toch begint het allemaal bij de planten, die het bedrijf duurzaam wil telen. „Dat is ook wat consumenten en onze klanten verwachten”, vertelt teeltmanager Carlo Zwaan. „Biologische gewasbescherming staat daarom al lang aan de basis van onze teelt.”
Bunnik Plants bestrijdt trips biologisch met Amblyseius cucumeris, die in tegenstelling tot montdorensis ook weekhuidmijten bestrijdt en de winterperiode beter doorstaat dan swirskii. Aanvullend zet Zwaan wekelijks groene middelen in op basis van azadirachtine.
In sommige teelten – vooral in planten die enkele keren wijder worden gezet en daardoor niet altijd met elkaar in contact staan – heeft cucumeris moeite om een robuuste populatie op te bouwen. Een paar keer per jaar krijgt trips daarom toch de overhand. Wekelijks roofmijten bijzetten kan, maar is financieel niet rond te rekenen.
„Cucumeris moet zichzelf kunnen onderhouden”, aldus Zwaan. „Om de vestiging en populatie-opbouw te ondersteunen, verstrekken we voedermijten, die met zemelen als draagstof los over de planten worden verblazen. Dat helpt enigszins, maar we zien naar mijn idee te weinig roofmijten terug. Bovendien blijven er dan zemelen op de planten en potten achter. Op die vervuiling zit niemand te wachten.”
„Zemelen trekken ongedierte aan en worden in de winterperiode gemakkelijk vochtig, waardoor ze kunnen gaan schimmelen”, vult gewasbeschermingsadviseur Henk van der Meer van Van Iperen aan.
Nu kan de teler indien nodig nog chemisch corrigeren, maar daarmee breng je de biologie ook om zeep. „Zo’n complete reset wil je voorkomen en hebben we dit jaar ook niet hoeven uitvoeren, maar er is dus een noodrem”, zegt Zwaan. „Over een paar jaar hebben we die waarschijnlijk niet meer. Een ander punt is dat het op termijn lastiger wordt om vergelijkbare producten te stapelen. Nu kunnen we nog jaarrond azadirachtine toepassen door middelen met deze werkzame stof af te wisselen. Wanneer dat ook niet meer kan, moeten we nog meer op cucumeris kunnen vertrouwen.”
Er zijn alternatieve bijvoerproducten op de markt. Om die te beoordelen hebben Zwaan, Van der Meer en diens collega Marissa van Duijn afgelopen zomer proeven en tellingen uitgevoerd in een reguliere teelt van Ficus lyrata ‘Bambino’.„We hebben uitsluitend gevarieerd met bijvoerproducten”, vertelt onderzoekspecialist Van Duijn. „Naast het standaard bijvoerproduct met voedermijten is er een vak toegewezen aan Artemia, een product op basis van pekelkreeftcysten. Daarnaast is Predafix toegepast, een verspuitbaar product met voermijteitjes. De vierde en laatste variant was een combinatie van voermijten en Artemia. Er is ook een onbehandeld referentievak aangehouden, waar cucumeris niet is bijgevoerd.”
Van Duijn heeft wekelijks tellingen uitgevoerd aan tien planten per vak, inclusief de oppervlakte van het substraat. Uit de tellingen bleek dat alle bijvoerproducten werkten, mede omdat de tripsdruk op deze locatie laag was, en het voedselaanbod van die kant beperkt was.
„Artemia en Predafix kwamen als beste naar voren”, zegt de praktijkonderzoeker. „De verschillen waren net niet significant, maar dat kan samenhangen met de kleinschalige proefopzet. Daarom testen we nu door met deze beide producten, in grotere vakken en over een langere periode. Als we na de winter grotere verschillen zien, kan dat aanleiding zijn om de bijvoerstrategie aan te passen.”
Zwaan zegt blij te zijn met het onderzoek en de begeleiding door het team van Van Iperen. „Het heeft toch al wat nieuwe inzichten opgeleverd over de richting waarin we de oplossing kunnen zoeken. Dat gewasbescherming altijd een zoektocht zal blijven, is voor mij een gegeven. Er vinden altijd veranderingen plaats in het teeltplan en in de omstandigheden buiten, die plagen of juist hun natuurlijke vijanden in de kaart spelen. We gaan dus door op de ingeslagen weg, zonder radicaal van koers te veranderen.”
„Dergelijk onderzoek op bedrijfsniveau is belangrijk om tot effectief maatwerk te komen”, zegt Van der Meer tot besluit. „De resultaten hangen sterk af van variabelen als het gewastype, het kasklimaat en andere, bedrijfsspecifieke factoren. Het onderzoek dat Marissa hier en bij andere klanten uitvoert, helpt om het beeld scherp te krijgen en de strategie bij te sturen. Daar ben ik als adviseur ook mee geholpen. Daarom bieden wij als Van Iperen deze service aan. De klant zal er ook zelf tijd en energie in moeten stoppen, maar dat is Carlo wel toevertrouwd.”
Ik hoop dat er morgen een koper komt, vertelt Ronny Middendorp terloops tijdens ons gesprek. Gezien zijn leeftijd en gebrek aan opvolging is het geen onlogische uitspraak.
Bij de ontwikkeling van nieuwe gewassen duurt het meer dan vijf jaar voordat deze op de markt komen. Een probleem voor veredelaars is dat de wensen van de klant zich moeilijk laten voorspellen.